Collectie Soeterbeeck

Collectie Soeterbeeck
Radboud Universiteit Nijmegen

Latere geschiedenis


In de zestiende eeuw had Soeterbeeck, evenals zovele andere kloosters, te lijden onder oorlogen en plunderingen. De reeks catastrofen begon op 20 maart 1539 met een brand, die de gebouwen grotendeels in as legde. In 1543 volgde een plundering door de troepen van Maarten van Rossum, de beruchte veldheer van Karel van Gelre. Ook de oorlog van 1551 tot 1556 tussen keizer Karel V en Hendrik II van Frankrijk liet de zusters niet ongedeerd. Tijdens de Opstand (1565-1648) moesten de zusters van Soeterbeeck tweemaal in Helmond een veilig heenkomen zoeken, in 1583 en 1587.

In 1613 werden de laatste zeven zusters van het klooster Sint-Annenborch te Rosmalen in de communauteit van Soeterbeeck opgenomen. Op zijn beurt had Sint-Annenborch in 1543, ten tijde van de Brabants-Gelderse oorlogen, de restanten van het klooster Onze Lieve Vrouw in de Hage te Helmond, en in 1572 die van het klooster Sint-Annentroon te Driel overgenomen.

Na de inneming van Den Bosch in 1629 deden de Staten-Generaal een vergeefse poging de goederen van Soeterbeeck in hun macht te krijgen. Toen zij bij de Vrede van Münster in 1648 de oppermacht in de Meierij hadden verworven, slaagden zij in hun opzet. Soeterbeeck kreeg, net als andere vrouwenkloosters, het verbod om novicen aan te nemen. De kloosterkerk werd gesloten en de gebouwen werden onder toezicht van een rentmeester geplaatst. Deze situatie duurde voort tot 1 april 1716, toen de laatste zuster die ten tijde van de Vrede van Münster geprofest was, Josina van den Bogaert, overleed. Omdat de zusters zich van het novicenverbod weinig hadden aangetrokken, bleef een ‘illegale’ communauteit van elf zusters over. Zij konden niet verhinderen dat de kloostergebouwen op 16 juni 1716 geveild en verkocht zouden worden, maar wisten in de zakenman Jan van Minten een tussenpersoon te vinden, die de geveilde kloostergoederen kocht en voor de zusters op zijn naam veilig stelde.

Een nieuwe bedreiging vormde het plakkaat van de Staten-Generaal in 1725, dat bepaalde dat de nog bestaande kloosters moesten verdwijnen. Het duurde tot 21 november 1731, voordat de zusters de aanzegging kregen om binnen drie maanden hun klooster te verlaten. Met enig uitstel, ter wille van de bejaarde en zieke zusters, werd de definitieve sluitingsdatum 1 mei 1732. De zusters moesten omzien naar een nieuwe behuizing in één van de katholiek gebleven vrijheerlijkheden. Op 19 januari kochten ze het landgoed Den Bogaert te Deursen in het Land van Ravenstein en Megen, een katholieke enclave, waar al meer oude kloosters hun toevlucht hadden gevonden. Op 30 april 1732 verhuisden 23 zusters (13 koorzusters en 10 conversae), onder leiding van mater Clara van Eijndhoven en suppriorin Maria Antonetta van Vlieren, tesamen met rector Joannes Verheijden naar een ‘nieuw Soeterbeeck’ te Deursen (zie hierna, Deursen: 1732-1997).

Literatuur: Van Dijk 1982, p. 36-41; Van Liebergen 2000.

 

Zijbalk