Collectie Soeterbeeck

Collectie Soeterbeeck
Radboud Universiteit Nijmegen

Eindhoven, Regionaal Historisch Centrum, Archief A-2063 Heerlijkheid Helmond, inventarisnummer 699



(olim: Helmond, Gemeentearchief, hs. 114-50; olim: inv. nr. 2323)

[Beschrijving op basis van scans, 25 september 2010, en met gebruikmaking van de autopsiebeschrijving die Dr. Rudolf van Dijk maakte (Nijmegen, Titus Brandsma-Instituut, Brandsma-collectie)]


[DATERING]

Het handschrift wordt in de literatuur gedateerd in of omstreeks 1536, dit op grond van de tekst die is geschreven in de banderol bovenaan op de rectozijde van het perkamenten blad f. 60: Int iaer ons heeren Jesu Christi M.D. ende xxxvi.


[LOKALISERING]

Niet uitgesloten is dat het handschrift in de jaren dertig van de zestiende eeuw vervaardigd is door een zuster van het klooster Onze-Lieve-Vrouw in de Hage. De decoratie wordt gelokaliseerd in ’s-Hertogenbosch (Broeders van het Gemene Leven/Dominicanen), met vraagteken (In Buscoducis. Zie ook hierna, Decoratie).


[MATERIAAL]

Papier, 169 bladen (inclusief losgemaakte dekbladen) 19,7 x 13,2 cm (formaat in-octavo; vouwwijze in-quarto van halve vellen royaal-formaat papier) en drie ingevoegde perkamenten bladen (met initialen en strooiranden). Naar de watermerken is geen onderzoek gedaan.

Moderne foliëring met potlood, van 1 tot 170; de oorspronkelijke dekbladen, die nu losgemaakt zijn, zijn niet meegeteld, en ook de moderne schutbladen niet. Bij de perkamenten bladen gaat het om de folia 27, 60 en 107.

De bladen 27, 60 en 107vormen telkens het begin van een nieuwe eenheid. Deze omvatten (oorspronkelijk) tezamen 18 papieren quaternionen, genummerd a tot en met s. Mogelijk werden ze telkens samengesteld uit twee zogenaamde vierbladen, die tot een katern in elkaar gevouwen werden. Dat zou kunnen verklaren waarom alleen op het eerste en derde blad van ieder quaternio een katernsignatuur voorkomt.

Aan de eenheid f. 27-59 gingen misschien twee papieren quaternionen vooraf, waarbij de kalender begon op het laatste blad van de eerste quaternio, het huidige f. 18; deze quaternio zou dan één blad missen.

De losgemaakte dekbladen en huidige bladen f. 1 en 170 vormen misschien een dubbelblad.

De folia 2-3 en 10-11 zijn misschien twee losse dubbelbladen; de folia 4-9 vormen dan een ternio.

Hierna volgt een uitgebreide toelichting.


[SAMENSTELLING]

Op een aantal bladen is in de rechter benedenhoek nog een bladsignatuur zichtbaar. De eerste signatuur die bewaard is gebleven, is f ij op f. 13r; de volgende is het getal iij op f. 22r. Ik kan beide signaturen vooralsnog niet verklaren. De samenstelling van de katernen voorafgaande aan f. 27 is niet duidelijk uit de scans af te leiden.

De kalender begint op f. 18r en eindigt onderaan f. 26v. Het betreft negen bladen. Bijzonder is dat de enige prikgaatjes die in het handschrift voorkomen, de verticale aflijning van deze bladen van de kalender betreffen (zie hierna, Opmaak).

De bladen f. 2 en 3 en de bladen f. 10 en 11 vormen een dubbelblad, getuige het naaigaren in de middenvouw dat op de scans te zien is. Ook bij f. 6 en 7 lijkt dat het geval te zijn. Dat zou betekenen dat de folia 4-9 een ternio kunnen vormen, dat wil zeggen een katern bestaande uit drie dubbelbladen, vooraf gegaan en gevolgd door een dubbelblad (f. 2-3 en 10-11). Het losgemaakte dekblad en f. 1 zouden dan ook een dubbelblad kunnen vormen, net als f. 170 en het losgemaakte dekblad achter in de codex. Autopsie is hier vereist.

Ook f. 14 en 15 en f. 22 en 23 vormen het binnenste bifolium van een katern, gezien het naaigaren dat op de scans te zien is. Gesteld dat f. 19-26 een volledige quaternio vormen, dan gaat het bij de folia 12-18 misschien om een quaternio waarvan een blad verloren is gegaan.

Het eerste perkamenten blad is ingevoegd tussen f. 26 en 28. De volgende signatuur is overgeleverd op f. 30r: a i(j). De kim van het perkamenten blad steekt uit tussen f. 35 en 36. Het katern omvat daarmee de folia 28-35 (dit is een quaternio), waaraan het perkamenten blad, f. 27, vooraf is toegevoegd. Op f. 36r staat de signatuur b i. Dit is dus het eerste blad van katern b; op f. 38r is van de signatuur alleen de letter b te zien. Bij een regelmatige opbouw zouden de katernen c en d vervolgens de quaternionen f. 44-51 en 52-59 omvatten.

Op f. 44r is rechtsonder inderdaad nog de signatuur c j te zien, op f. 46r c ij. Hier kan op zogenaamde vierbladen geschreven zijn (cf. Pieter Obbema, ‘Een bijzondere manier van schrijven: werken op onopengesneden vellen’, in: dez., De middeleeuwen in handen (Hilversum, 1996), p. 49-76).

Het tweede perkamenten blad, f. 60, is vooraf toegevoegd aan de quaternio f. 61-68. Dat zou dan katern e moeten zijn, gevolgd door de katernen f (f. 69-76) en g (77-84). Op 85r staat de signatuur h i, op f. 87r is nog de letter h van de signatuur bewaard; op f. 93r de signatuur i j, op f. 95r gevolgd door i ij.

Op f. 99r en 101r is van de signaturen alleen de letter k bewaard gebleven. Het gaat om het eerste en derde blad van de quaternio f. 99-106.

Rechtsonder op de rectozijde van het derde perkamenten blad f. 107 staat mogelijk een l; op f. 108r is mogelijk een topje van deze letter bewaard gebleven, net als op f. 110r. Het zal hier gaan om het eerste en derde blad van de quaternio f. 108-115, die voorafgegaan gegaan wordt door het perkamenten blad f. 107. Het daaropvolgende katern m zou dan de folia 116-123 omvatten. Op f. 124r en f. 126r zijn restjes van een n bewaard gebleven; op f. 132r van de letter o; op f. 134r lijkt de signatuur o ij te staan. Op f. 140r staat p i of p j; op f. 142r is de signatuur p ij nog duidelijk te zien. Het betreft het eerste en derde blad van een quaternio die incompleet is; tussen f. 140-142 en 143-145 is tekstverlies ontstaan; het binnenste dubbelblad kan hier verloren zijn gegaan.

Op f. 154r kan een restje van de signatuur r i of r j bewaard zijn. Dit is ook de laatste bewaard gebleven signatuur. De folia 165 en 166 vormen het binnenste dubbelblad van het daaropvolgende katern s, getuige het naaigaren dat op de scan te zien is. Als dat katern ook een quaternio geweest is, zou het de folia 162-169 omvatten. Van het oorspronkelijke handschrift volgen dan nog f. 170 en het blad dat als dekblad gebruikt is. De oorspronkelijke tekst eindigt op f. 164r, maar de rode notenbalken lopen door tot en met f. 169v, de laatste bladzijde van de vermoedelijk laatste quaternio.


[OPMAAK]

Verticale aflijning met inkt voor de kalender (f. 18-26), links een driedubbele, rechts een enkele lijn; sporen van schrijflijnen (bovenaan twee doorlopers), getrokken met loodstift. Tegen de onderrand van de bladen zijn de lijngaatjes nog duidelijk te zien: links 3, rechts 3. In de rest van het handschrift sporen van verticale aflijning en liniëring met loodstift.

De kalender telt 23 regels per bladzijde. In de andere eenheden ook (gemiddeld) 23 regel tekst of zes regels muziek (4-lijnige notenbalken, hoefnagelnotatie) per bladzijde.

Afmetingen schriftspiegel overwegend 13,5 x 9 cm.


[SCHRIFT]

Littera hybrida en, voor de tekst onder de notenbalken, een wat grotere littera textualis, waarschijnlijk zelfde kopiist.


[RUBRICERING EN DECORATIE]

Rode opschriften. Blauwe of rode, soms opengewerkte lombarden, 3 tot 7 regels hoog, met penwerkversiering in rode en soms blauwe inkt, en met groen en geel/oranje fond. Afwisselend blauwe en rode lombarden, 1 en 2 regels hoog. Afwisselend rode en blauwe paragraaftekens.

De drie ingevoegde perkamenten bladen, aan het begin van een nieuwe eenheid (f. 27, 60, 107), zijn op de rectozijde versierd ‘met grote initialen en strooiranden, die imitaties zijn van de zogeheten Gent-Brugse randen. Misschien moet er een verband worden gelegd tussen verschillende van deze betrekkelijk primitieve navolgingen van de zo populaire Vlaamse verluchtingstechniek die in ’s-Hertogenbosch en daaromheen werden aangetroffen’. (In Buscoducis)

Als we kijken naar de versiering van de initialen op f. 80v en 90v, dan vertoont die grote overeenkomst met de penwerkdecoratie van de initiaal op f. 80v van NIJMEGEN, UB, HS 456 (olim Soeterbeeck IV 46) (zie de afbeelding in Kienhorst e.a. 2005, p. 75). Dit handschrift wordt op basis van de watermerken gedateerd circa 1543-1544. De decoratie zou verwijzen naar de Broeders van het Gemene Leven te Den Bosch. Het schrift (een hybrida) lijkt ook erg veel op dat van het Helmondse handschrift.


[BAND]

Bruine rundlederen blindstempelband over eikenhouten platten, 21 x 13,5/14 x 4,8 cm, hoogte boekblok 3,3 cm. 4 ribben. Huidige twee koperen sloten (klampsluiting) niet (geheel) oorspronkelijk en verplaatst bij de laatste restauratie. (Bestaat er een restauratierapport?) Figuren van losse stempeltjes (asterisken), die samen de punten van een rechthoek met daarbinnen een kruis vormen. De rechthoek wordt gevormd door twee horizontale en twee verticale enkelvoudige filetlijnen. Twee diagonale enkelvoudige lijnen verdelen het vlak in vier driehoeken. (Je kunt ook in de onderste en bovenste driehoek twee elkaar spiegelende kruizen zien en links en rechts twee piramidale figuren.) Bij de restauratie zijn de oorspronkelijke (papieren) dekbladen losgemaakt en zijn moderne papieren dek- en schutbladen toegevoegd.


[LATERE TOEVOEGINGEN]

Zie bibliografische beschrijving


[EIGENDOMSMERKEN]

Aantekeningen van Margriet van Cortenbach over haar zelf en over haar familie. Over deze ‘Margaretha van Cortenbach’ meldt Frenken: ‘natuurlijke dochter van Jhr. Joost van Cortenbach, Heer van Helmond, en van Ida Becks, geb. te Helmond 16 April 1530, kwam op Zoeterbeeck 26 April 1553, werd ingekleed 20 Aug. d.a.v., geprofest 26 Aug. 1554 (volgens haar aantekeningen in het vesperale); suppriorin van af 1589 tot aan haar dood in 1599.’ (Frenken 1931/32, p. 295, met verwijzing naar L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het Bisdom ’s Hertogenbosch. 5 dln. St. Michielsgestel, 1870-1875, dl. 5, p. 219.) Margriet van Cortenbach (1530-1599) blijkt een onecht kind te zijn geweest van genoemde Joost van Cortenbach, heer van Helmond, verwekt bij een dochter van zijn Helmondse schout.

Achterin op de rectozijde van het thans losgemaakte dekblad staat dwars langs de lange snede in zwarte inkt No. 2323. Links daaronder een ronde stempel in blauwe inkt, bestaande uit het wapen van de gemeente Helmond met het randschrift GEMEENTELIJKE ARCHIEFDIENST HELMOND. Daaronder in potlood twee recente notities over de herkomst.


[GESCHIEDENIS]

Het handschrift kan gemaakt zijn voor (en misschien wel door) zuster Anna van Campen, religieuze in het Helmondse klooster Onze-Lieve-Vrouw in de Hage. Haar naam staat in het professieformulier op f. 143v-145r in de codex, op f. 145r (zie bibliografische beschrijving).

Dat het handschrift uit het Helmondse klooster afkomstig is, blijkt verder uit de namen van de priorin Anna van Eckerbroeck en de rector Petrus Mans (Peter (Mans) van Mechelen). Volgens Frenken (1935/36, p. 234-237) was Anna van Eckerbroeck priorin van Onze-Lieve-Vrouw in de Hage van 1510 tot 1525 en in 1534, en vermoedelijk ook in 1531, terwijl Petrus Mans in dit klooster rector was van 1514 tot 1543, toen het klooster in vlammen opging.
In het handschrift komen ook de vesperhymnen De diva virgine Katherina (Pangimus cantu) en De diva virgine Barbara (Nunc et terra) van Petrus Mans voor. Ze staan op f. 130v-131r en 132v-133v.

De Helmondse herkomst wordt mede ondersteund door de viering van het feest van de patroonheilige van de stad sint Lambertus als hoogfeest: Lamberti episcopi et martyris Solemne (f. 23r23), met octaaf: Octavum sancti lamberti Duplex (f. 23v7). Verder heeft Lambertus een eigen vesperhymne in het handschrift (op f. 124v-125r).

Cf. NIJMEGEN, UB, HS 467 (olim Soeterbeeck IV 77), waar Lambertus dezelfde hoge rang heeft (f. 7v19), met octaaf (f. 7v26). De hymne Pangimus cantu komt ook in dit handschrift voor (zie Kienhorst e.a. 2005, p. 97). De inhoud stemt overeen met die van de Helmondse codex.

Beide vesperhymnen van Petrus Mans, Pangimus cantu en Nunc et terra, voor het feest van de heilige Catherina en Barbara, staan verder op f. 189v-192r van NIJMEGEN, UB, HS 466 (olim Soeterbeeck IV 76) (zie Kienhorst e.a., p. 95). Dit boek bestaat uit een gedrukt psalterium en (vanaf f. 129) een incompleet handschrift. Als geheel stemt de inhoud eveneens aardig overeen met die van het Helmondse handschrift.

De latere bezitster Margriet van Cortenbach (zie hiervoor, Eigendomsmerken) was religieuze van Soeterbeeck van 1554 – het jaar van haar professie – tot haar dood in 1599.
De vraag is wanneer en hoe het vesperale naar Soeterbeeck is gekomen. In 1573 – in de roerige tijden van de Opstand – hadden de zusters van Sint-Annenborch hun toevlucht gezocht in het leegstaande Bogaardenklooster te Den Bosch. Toen dat in 1613 werd overgedragen aan de Jezuïeten vertrokken zeven van de toen nog 18 zusters naar het klooster Soeterbeeck te Nuenen. Margriet van Cortenbach was daar al jaren eerder overleden.

Misschien kreeg Margriet het in 1554 ter gelegenheid van haar professie van haar tante Joanna van Cortenbach. Joanna, een natuurlijke dochter van Heer Jan IV van Cortenbach was vermoedelijk, net als Anna van Campen, uit Onze-Lieve-Vrouw in de Hage afkomstig; zij deed haar professie omstreeks 1537. In 1572 werd Joanna suppriorin in Sint-Annenborch, dat is een jaar voordat de zusters naar Den Bosch vetrokken. Daar werd zij in 1581 procuratrix. Het handschrift kan, na de fusie in 1543, met Joanna van Cortenbach naar Sint-Annenborch zijn meegekomen. Zij kan het aan Margriet gegeven hebben bij gelegenheid van haar professie in Soeterbeeck in 1554.

Het handschrift werd door de zusters van Soeterbeeck meegenomen naar Deursen in het vrije Land van Ravenstein, waar ze zich, verdreven uit hun klooster, in 1732 vestigden. Volgens Frenken (1935/36, p. 14) werd het vesperale omstreeks 1913 door het klooster te Deursen verkocht, en zou de gemeente Helmond het in 1930 van iemand uit Nijmegen gekocht hebben.


[LITERATUUR]

A.M. Frenken, ‘Het Augustinessen-Klooster te Zoeterbeeck’, in: Bossche Bijdragen 11 (1931/32), p. 174-301. A.M. Frenken, ‘Het Augustinessenklooster in De Hage te Helmond’, in: Bossche Bijdragen 13 (1935/36), p. 198-237, hier p. 208-209, 236. A.M. Koldeweij, In Buscoducis 1450 1629. Maarssen/‘s-Gravenhage, 1990, p. 179, nr. 108. A.M. Koldeweij (red.), In Buscoducis. Bijdragen. Maarssen/‘s-Gravenhage, 1990, p. 491. Hans Kienhorst e.a., Rijkdom in eenvoud. Laatmiddeleeuwse handschriften uit klooster Soeterbeeck. Nijmegen University Press, 2005 (Nijmeegse Kunsthistorische Cahiers 11).

Zijbalk